7.2 Een sociogram: vormen van samenwerking
In het onderwijs maken we regelmatig sociogrammen van klassen om te achterhalen hoe de relatiepatronen in elkaar zitten. Een samenwerkingsverband kan ook sociogrammen gebruiken: welke partijen zijn centraal en welke zitten meer aan de buitenkant? Er zijn verschillende modellen mogelijk (zonder dat de een beter is dan de ander):
- Er is één centraal punt waar alle lijntjes bij elkaar komen;
- Er zijn meerdere knooppunten: bijvoorbeeld kamers voor verschillende subregio’s of schoolsoorten;
- Er zijn geen duidelijke knooppunten, men weet elkaar te vinden en iedereen haakt op het goede moment in en uit.
Een voorkeur uitspreken voor een bepaald model is niet zinvol, maar het is wél zinvol dat een bestuur een beeld heeft voor welk model men kiest in het samenwerkingsverband. Het vergt een ander type besturing, een andere bureaucratische inrichting en andere verantwoording. Vaak wordt het eerste model in bovenstaande opsomming dominant (de centrale coördinator), omdat dit bureaucratisch het meest hanteerbaar is. Desondanks is op grote schaal niet te beoordelen of dit het meest efficiënte en effectieve model is. Bij sterke geografische spreiding kunnen meerdere centra nuttig zijn: vanuit het oogpunt van bereikbaarheid of omdat er op meerdere plaatsen al hechte samenwerking bestaat. Als er veel onderlinge relaties zijn die zich nog moeten ontwikkelen, kan het verstandig zijn om nog geen centra te kiezen en te bezien of die spontaan ontstaan.
In het in het vorige hoofdstuk geschetste ‘oerwoud van relaties’ zijn allerlei netwerken onderling verbonden en vervlochten. Als er veel bureaucratische procedures een rol spelen, trekt de energie daar naartoe en zal men weinig openstaan voor onverwachte ontmoetingen. Eén van de krachtige kenmerken van een netwerk is de ontmoeting met het onbekende, het niet-vanzelfsprekende. In het bedrijfsleven worden met name daar de vernieuwingsimpulsen opgepikt. Netwerken die decentraal zijn,en waar professionals van verschillende pluimage elkaar gemakkelijk treffen, bieden veel mogelijkheden voor vernieuwing. De brandstof van dit soort netwerken is simpel: het is de wens van de leraar om in het grotere netwerk het optimale voor zijn leerling op te zoeken. Hier geldt dat je bent wie je kent: ‘ik zal eens even voor hem bellen, ik ken misschien wel iemand...’. Dat kan het begin zijn van een maatwerkoplossing waar velen al lang op zaten te wachten.
Netwerken zijn erg gevoelig voor omgangsvormen. Niet knoeien, maar net werken dus. Onderhoud van de relaties luistert nauw. Voortdurend moet bewaakt worden dat er voor alle betrokkenen nog voldoende te halen en te brengen is.